KAASKOPPEN: Ahmed Aboutaleb, 1961, Beni Sidel

Ik ben geboren in Beni Sidel. Het betekent ‘kinderen van Sidel’. Dat was de over-over-over-overgrootvader die als eerste in dat dorp is gaan wonen. Alle afstammelingen zijn naar hem genoemd. De armoede dreef mijn vader naar Europa. Hij was imam van het dorp, een voorname positie.

Hij emigreerde in ’63. Wij zijn pas dertien jaar later overgekomen. Het was altijd zijn droom om de familie te herenigen. Ware het niet dat zijn vader, mijn opa, een oud-militair, bij ons in huis verpleegd moest worden door mijn moeder en zijn tweede echtgenote. Mijn vader vond het niet passen om de rest van de familie hier naartoe te halen, en z’n vader daar alleen achter te laten. Na het overlijden van mijn grootvader werd de deur open gezet voor vertrek naar Nederland. Op 17 oktober 1976 zij we uiteindelijk naar Nederland gekomen.

Ik was met stomheid geslagen, over waar mijn vader na dertien jaar migratie terecht was gekomen. Die man bleek niet één baan te hebben, hij bleek twee banen te hebben. Hij werkte tot een uur of vijf, soms had hij tijd om even thuis te komen en een hapje te eten, en soms had hij z’n droge boterhammen van de ochtend nog bij zich, om naar een volgende avondbaan te gaan van zeven tot elf, twaalf soms. Omdat het anders niet te doen was, voor een gezin met vijf, zes kinderen. Voor mij was dat werkelijk een gewaarwording van heb ik jou daar. Ik had niet het besef dat mijn vader zo’n hard leven leed als waar ik hem heb aangetroffen. Dat was voor mij een hele dreun: Ik moet er alles aan doen om het echt iets beter te doen. In ieder geval een vak leren. Ik had niet zozeer een positief voorbeeld thuis, als wel een negatief voorbeeld. Van waaraan je je probeert te ontrekken. Hoewel mijn vader voor mij altijd een zeer gewaardeerd mens is geweest. En nog steeds.

Het was een hele worsteling om een school te zoeken in Den Haag. Ik voelde me echt hopeloos in die jaren. Mijn vader van wie ik veel verwachtte bleek het systeem niet te kennen. Hij had zich niet voorbereid op de komst van zijn kinderen. De meest eenvoudige stap is dat je je tot de afdeling onderwijs op het stadhuis wendt. Maar hij wist niet dat dat kon. Je zou bijna kunnen zeggen dat de rest van mijn carrière van toeval aan elkaar hangt. Op het juiste moment mensen tegen komen die advies gaven: ga eens hier kijken, informeer daar eens. Die zich over je ontfermden. Het leren van de taal. Bij mij in de straat bleek precies aan de overkant een buurthuis te zijn waar op maandagavond Nederlanders op leeftijd het leuk vonden om migranten Nederlandse les te komen geven. Zij vertelden mij dat die organisatie een beetje geld kreeg van de gemeente Den Haag om taallessen te organiseren, en met andere vrijwilligers in andere wijken dezelfde les organiseerden. Ik ging elke avond naar een andere wijk. Daarvoor moest ik eerst leren fietsen. Ik was vijftien. Er zijn weinig momenten waarop ik zo’n gedaanteverandering onderging als toen mijn voeten los kwamen van de grond. Zo mooi. Een apparaat onder je, je pompt er energie in via twee pedalen, en je komt vooruit. Zo ging ik iedere avond naar een ander buurthuis. Ik durf te stellen dat de kwaliteit van de Nederlandse taal die ik nu spreek en schrijf, terug te voeren is op de inzet van die vrijwilligers. Ik ben misschien een van de weinigen op het stadhuis die het verschil kent tussen ‘onder andere’ en ‘onder meer’. Veel woorden vond ik moeilijk te vatten. ‘Bijknippen’. Je knipt iets bij. Je gaat als buitenlander zo’n woord heel technisch beoordelen. Niet in z’n figuurlijke betekenis. Of ‘ik zit op school’. Ik had de neiging om te zeggen: ik zit in school. Of: ik ga met vakantie. Daar gaat vakantie, en ik ga mee. Ik kocht de Haagsche Courant, van het weinige geld dat ik had. Ik had een woordenboek Frans-Nederlands, en een woordenboek Nederlands-Frans. Zo worstelde ik de opening van de Haagsche Courant door. ’s Avonds ging ik weer naar de Nederlandse les, en dan kon het daar worden uitgelegd. Zo maakte ik voor mezelf de balans op: hoever was ik gekomen op eigen kracht? Hoeveel miste ik nog? Hoeveel moest er worden aangepast? Door veel te luisteren naar mensen, door veel tv te kijken, te letten op de mondbewegingen die hoorden bij de uitspraak van woorden en klanken, probeerde ik het een beetje onder de knie te krijgen.

Ten aanzien van de veranderingen van de laatste tijd ben ik wat wisselend. Ik ben geen staatsrechtgeleerde, maar volgens mij weet ik meer dan gemiddeld van Nederlandse wet- en regelgeving, en van de Nederlandse staatsinrichting. Dat heeft niets met mijn wethoudersschap te maken, dat was daarvoor ook al zo. Ik heb interesse voor de ordening van de samenleving, ik wil weten hoe het in elkaar steekt. Ik heb veel Thorbecke gelezen, de overwegingen die geleid hebben tot het huidige staatsbestel. De ontwikkelingen die het doorgemaakt heeft in de zestiende en zeventiende eeuw. De religieuze krachten, de pacificatie die nodig was om dat allemaal een beetje in goede banen te leiden. Waarom Nederland uiteindelijk een product is geworden van de pacificatie. De neerslag daarvan in onze economische verhoudingen, het poldermodel. Ik ben daar zeer door geboeid. Waarom? Omdat mijn referentiekader uit Marokko er een was waarbij slechts één systeem kon gedijen. Alle andere systemen waren gevaarlijk voor de eenheid van de staat. Zelfs het spreken van een andere taal was een gevaar voor de eenheid van de staat. Ik ben Amazigh, Berber zoals wij hier zeggen, dus geen Arabier. Het Amasingh, de eigen taal, was jarenlang niet erkend. Het dictatoriale systeem waarin ik ben opgegroeid verbiedt het leveren van kritiek op systemen. De eerste twee mensen waardoor ik geboeid werd waren Koot en Bie, die de draak staken met alles en iedereen. Die altijd, vanuit net een iets andere invalshoek, naar een situatie keken en daar de spot mee dreven. Dat dat gewoon kon! Het greep me, het heeft me nooit losgelaten. Het besef drong tot me door dat diversiteit tot een verrijking kan leiden. Niet zozeer diversiteit als gevolg van etniciteit, van de komst van migranten, maar diversiteit zoals die zich in het blanke deel der natie altijd al voorgedaan heeft. Religieuze diversiteit, taaldiversiteit. Het Fries is een officiële taal van de Nederlandse Staat. Maar ook de verschillende culturen in Nederland. In Venlo ligt alles plat met carnaval, terwijl men in Amsterdam er geen idee van heeft wat daar gebeurt. Door de culturele diversiteit kun je als natie een hele rijkdom opbouwen. Verschil, mits goed gemanaged, hoeft geen bedreiging te zijn voor de eenheid van de Staat. Dat blijkt! Daar kun je je op beroepen als je nu aan het blanke deel der natie andere vormen van diversiteit gaat toevoegen en kijken wat dat voor betekenis heeft. In de loop der jaren heeft zich iets voorgedaan, waardoor de diversiteit ineens niet meer een kans was, maar een bedreiging. Dat was op het moment dat het getal een rol ging spelen. Niet de geleidelijke gezinshereniging, of het af en toe eens uitnodigen van vluchtelingen om naar Nederland te komen. Toen de grote ellende in de wereld uitbrak in de jaren negentig, met al die oorlogen. Somalië, de Balkan, sloegen wij op tilt. Dat was helemaal niet het geval met de mensen die in de jaren zeventig uit Chili kwamen. Het sentiment sloeg wel al een beetje om bij de verkiezingen van ’86, met extreem rechts, met Janmaat, en Glimmerveen. Als de minister-president, dat was Wim Kok, met de handen in de lucht, zegt: ‘we kunnen het niet aan. Het getal van zestigduizend is gepasseerd. Wie het beter weet, moet het maar zeggen’, dan kan ik me heel goed voorstellen dat veel mensen in Nederland het gevoel hebben dat ze onder de voet gelopen worden. Het gaat fout! Onze regering kan het niet meer aan! Een beetje New Orleans. Dan maakt zich de angst van de mensen meester. Natuurlijk was het een combinatie van factoren. Maar die getallen, die enorme aantallen, waren voor veel mensen een enorm spook. Dan zie je niet meer dat diversiteit, mits geleidelijk ingevoegd, en goed georganiseerd, een organische verrijking is. De manier waarop de Joodse samenleving in 1635 op een geleidelijke manier is ingevoegd in de Nederlandse samenleving is vele malen erger en ingewikkelder geweest dan het invoegproces van de huidige migranten. Destijds had je ook nog het verzet van de joodse gemeenschap zelf, geleid door de rabbijnen, om vooral niet toe te geven. Maar ook de wijsheid van anderen, die zeiden, het is niet zo gek om mee te doen, als wij gelijke rechten krijgen. Toegang krijgen tot arbeid, toen het gildesysteem op zijn kop werd gezet. Uitsluitingsmechanismen waren vele malen scherper, harder, dan de uitsluitingsmechanismen van nu. Nu is er tenminste nog een sociaal zekerheidssysteem. Een weggerationaliseerde vorm van solidariteit om op terug te vallen.

Er zijn twee percepties die naar mijn smaak een deel van verklaring van de overleving in de publieke opinie in zich dragen, die overigens zeer wel aanvechtbaar zijn. De komst van extreem rechts in de jaren ‘84-‘85-’86. Toen hadden we een economisch dal. Het was een drama. Extreem rechts introduceerde de opvatting: Nederland is vol. Nederland voor de Nederlanders. Eigen volk eerst. De idee erachter was: migranten leiden tot het wegpikken van onze baantjes. Terwijl menig econoom, ook toendertijd, kon uitrekenen dat migratie niet leidt tot het verdunnen van de beschikbare koek, maar juist tot het vergroten van de welvaart. In sociologische, maar ook andere analyses zei men: het is verklaarbaar, er is een lage sociaal-economische conjunctuur, dus wordt er een zondebok gezocht. In 2000, toen Pim Fortuyn met deze sentimenten aan de haal ging, hadden we kort daarvoor een inkomensgroei van 10% doorgemaakt. Een belastinghervorming, jaren van melk en honing, het kon allemaal niet op. Ik kreeg een loonstrookje in januari, waarop ik vergeleken met december er honderden euro’s op vooruit was gegaan. Ik had nog niets gedaan! Ik was natuurlijk niet de enige. Alle Nederlanders, alle ingezetenen, hadden een sprong in inkomen doorgemaakt. Toch kon Pim Fortuyn een enorm onbehagen in de samenleving mobiliseren. Dat was zeker niet sociaal-economisch ‘gedreven’, zoals de Amerikanen dat zouden zeggen. Beide verhalen werden en worden gehouden, maar ze kloppen niet echt. In beide zit wel een kern van waarheid, het is zo glibberig, zo moeilijk te vatten. Zo moeilijk te zeggen: dat is nou precies wat ertoe geleid heeft dat onvrede ontstaan is.

De Balkanoorlog breekt uit. De Nederlanders laten weer van zich horen, zoals je dat altijd van de Nederlanders gewend bent. Dan krijg je een enorme beweging in Nederland die roept: we moeten wat doen. We moeten ons aandeel van die mensen op de vlucht hier naartoe halen. We moeten ze uitnodigen deze kant op te komen. Gelijktijdig is er geklaagd over het te grote aantal buitenlanders, nog onder Kok, met Kosto als staatssecretaris van justitie en d’Ancona verantwoordelijk voor de opvang van asielzoekers. Ik ben lid geweest van de delegatie die naar Bosnië ging om mensen expliciet uit te nodigen naar Nederland te komen. Heus, als nu weer een kind in Leeuwarden dreigt het land te worden uitgezet, ontstaat er een volkscomité met in de eerste frontlinie de school van het kind, de sportvereniging, de muziekvereniging, de buren, de lokale krant gaat ermee aan de haal, het jeugdjournaal wordt uitgenodigd, de minister wordt bestookt met brieven. Er ontstaat een enorm gevoel van solidariteit. Het micro: m’n eigen mensen, m’n eigen buren: met je poten ervan afblijven. Het macrogetal dat angst inboezemt. De schizofrenie van Nederland is in dat opzicht volstrekt correct. Dat zie je bijna nergens. Ook dat is weer menselijk. Dat grote getal zegt je niets. Dat lees je in de columns van Pim Fortuyn. Het zijn bovendien allemaal moslims, want Irakezen, Somaliërs enzo, achterlijke moslims ook nog. Maar jouw buren! Die jongen is een fantastisch lief kind. Hij komt bij jou over de vloer. Hij speelt met je eigen kinderen. Je ziet dat hij helemaal niet achterlijk is. Je ziet dat het een heel gewoon kind is. Met dezelfde reflexen zoals alle kinderen die hebben.

Er is één moment dat ik dacht: Nederland, o wat heb ik je hoog, en wat laat je me nu in de steek. Dat was toen 1,3 miljoen mensen op een dooie man stemden. Als Pim Fortuyn geleefd had, en de verkiezingen had gewonnen, had ik er geen enkele moeite mee gehad. Maar 1,3 miljoen goed opgeleide mensen. Mensen die over dingen nadenken. Landgenoten. Die mij moreel, gevoelsmatig, intellectueel, volledig in de steek laten. Dat heb ik nooit begrepen. Dat zal ik nooit begrijpen. Wil ik ook niet begrijpen. Ik ben nogal veel in het buitenland als spreker. Daar kan ik het niet uitleggen.

Ik hoop dat uiteindelijk de rede zal zegevieren. Dat we bereid zullen zijn om naar de feiten te kijken. En dat we los komen van het vereenzelvigen van terrorisme met de Islam met alles wat niet in orde is. De toekomst van Europa, ik zou bijna zeggen, de sociale stabiliteit van Europa, zal verregaand afhangen van de vraag of wij de islam en moslims een plek gunnen in de Nederlandse samenleving. Zoals we het jodendom in 1635 een plek hebben gegeven in onze samenleving. Met alle vreselijke gevolgen van dien in de Tweede Wereldoorlog, maar dat staat volstrekt buiten de wil van Nederlandse samenleving. De parallel vind ik interessant. We hebben het jodendom op een fantastische wijze opgenomen in onze samenleving. De integratie die daarvan het gevolg is, van het geven en nemen, was een heel bijzondere verdienste van de hegoscopie, van de opnamecapaciteit van een spons, van een samenleving aan de ene kant, en de bereidheid van anderen om zich te schikken naar de vaten van die samenleving. Waarbij culturele bagage bepaald niet behoeft te worden opgegeven. In mijn mandje vind je een mix van allerlei culturele identiteiten die mij maken wie ik ben, en ik ben daar blij mee. Er zijn veel goedwillende mensen die ook kunnen zwijgen. Omdat er helaas te veel mensen met scherp staan te schieten op het moment dat je iets aardig zegt over diversiteit, over moslims en de islam. Ik ben een beetje aan het twijfelen gebracht de afgelopen jaren over de vraag of de bijbel en de thora misschien niet iets vriendelijker zijn over de samenleving in vergelijking met de koran. De zaken waar rechts Nederland nu tegen aanloopt, staan in de thora in het kwadraat, qua intensiteit, qua kracht van verboden, van tuchtigingen. Er is maar één ding dat ervoor kan zorgen dat de sociale stabiliteit in Nederland gewaarborgd is, dat is de acceptatie dat het heel lang gaat duren voordat de Verlichting onder de moslims toeslaat. Dat doe je niet met een boek. Mevrouw Hirsi Ali had gezegd: ik zal een boek schrijven, dat een soort gids zou moeten zijn om de Verlichting te zien. Verlichting wordt je niet opgedrongen. Verlicht word je. Daar zijn drie wegen voor. De eerst heet onderwijs. De tweede heet onderwijs. En de derde heet onderwijs. Je leert relativeren, je leert tolereren, je leert verschil te accepteren, naarmate het onderwijs zich van je meester maakt. De komende vijf jaar zullen hierbij van beperkte betekenis zijn. Het zal misschien honderd meter zijn van de kilometer die we hebben af te leggen. Met de integratie van de moslims in Nederland zitten we nu aan het einde van de eerste generatie. We hebben er nog twee te gaan. Daarom maken jij en ik het niet mee. Weet jij waar de angst voor het vreemde, voor het onbekende, toe geleid heeft? Dat wij het Arabisch en het Turks uit het onderwijs hebben geschrapt. Bij uitstek twee talen die een belangrijk asset voor ons kunnen zijn om ons als handelsnatie een voorsprong te geven. Kijk naar het toerisme met Turkije. De handel met Turkije. Schandelijk dat we zo weinig Turkse cursussen aanbieden. Toen Spanje in de mode was, werd de Spaanse taal bijna op alle scholen aangeprezen. Doe dat, want je hebt er wat aan! We hebben het Turks en Arabisch weggegooid om ideologische redenen. Als antwoord op Pim Fortuyn. De halve energie uit de wereld komt uit Arabische landen. Je kunt een enorme voorsprong opbouwen als je in Nederland opgeleide ingenieurs hebt die ook Arabisch spreken en daarmee de Nederlandse economie nog voor jaren werk kunnen bezorgen.

Uit: KAASKOPPEN, van Steve Austen, Uitgeverij Cossee

Book Launch invitation “Reframing Europe’s Future”

Onlangs verscheen bij Routledge New York, London de bundel: Reframing Europe’s Future, waarin opgenomen mijn artikel: Freedom,citizenship, culture and the changing role of the intellectual class: a European perspective, mocht u in de buurt zijn ga dan even naar de presentatie in het Europees parlement, waar ook mijn goede vriend en medeauteur Jaap Hoeksma acte de presence zal geven.

coverreframingeurope

U kunt het boek natuurlijk ook bestellen via uitgeverij Routledge of Amazon.

Dinsdag 3 februari 2015
Aanvang: 18.00 uur
Waar: Europees parlement, kamer ASP 1E – E

Column: Wat is waarde?

Wat is waardecreatie? Kun je dat eten of in je haar smeren? Het antwoord op deze vraag is nog niet zo eenvoudig. Sinds de teloorgang van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden eind achttiende eeuw, waarmee de eenheidsstaat zijn definitieve entree maakte in de Lage Landen, is het debat over de waarde van kunst en cultuur in volle hevigheid losgebarsten en nog steeds niet verstomd. Integendeel.

Het standaardwerk van Roel Pots, Cultuur, koningen en democraten laat op gedegen wijze zien dat het tot stand komen van het huidige Nederland begon met een zeer ambitieus plan voor waardecreatie. Die zette in met de komst van de Fransen in 1795. Vanaf de Bataafs-Franse tijd is waardecreatie vooral een staatszaak. Om een beschaafde natie van burgers te dienen zullen opvoeding, kunsten en wetenschappen krachtig bevorderd moeten worden. Zónder deze waarden is een democratie immers ten dode opgeschreven. Kennelijk is in de loop van meer dan twee eeuwen het Hollandse Verlichtingsideaal in de hoofden van de boven ons gestelden ineen gekrompen tot een zeer parochiale variant van het begrip vooruitgang. Dit woord beschouw ik maar als een helderder begrip dan het ambigue ’waardencreatie’. Vooruitgang beleef je kennelijk alleen als het ter plekke te consumeren is. Vandaar de shift in paradigma’s. Van kunst en cultuur naar vrijetijdsindustrie, van gedegen onderzoek in de geestenswetenschappen naar mindfullnes, klankschalen en andere creatieve ongein. Zelf je levensgeschiedenis uitbeelden is het hoogtepunt van artistieksociale waardencreatie.

(…) Download de hele column van Steve Austen hier: MMNieuws_nr. 4_2014_Watiswaarde

Altijd wat anders, altijd hetzelfde

Nu de directie van de Efteling besloten heeft voortaan gekostumeerde bezoekers te weigeren, kun je je afvragen of hiermee niet het langzame maar onmiskenbaar naderende einde van de Efteling en soortgelijke vormen van cultuuroverdracht is ingezet. Het assertieve, van eigen kwaliteit overtuigde individu geeft al enige decennia de toon aan in de studies van marketeers en de werkplaatsen van de ‘culturele industrie’. Niet voor niets vormt vanaf het ontstaan van deze en andere modieuze omschrijvingen van ordinaire geldklopperij de wereld van de publiciteits-, advertentie- en reclameburo’s de grootste leverancier van producten en projecten in de culturele bedrijfstak.

Logisch als het begrip cultuur zodanig gedemocratiseerd is dat alles gedaan c.q. nagelaten moet worden om te suggereren dat er in de kunsten, die voor het gemak ook maar tot de culturele industrie gerekend worden, een hierarchy of values zou bestaan. Heel verstandig, de potentiële consument van kunst- en cultuur mag natuurlijk niet afgeschrikt worden. Sterker nog, hij of zij moet het idee hebben er over te kunnen meepraten omdat tenslotte iedereen er verstand van heeft. Als ik Hans Onno van den Berg moet geloven, en dat doe ik want hij heeft er voor doorgeleerd, is de cultuurparticipatie van de Nederlandse burger tot ongekende hoogte gestegen. In zijn commentaar (NRC Handelsblad, 11 september 2014) op de pogingen van Melle Daamen (NRC Handelsblad, 21 en 28 augustus 2014) om zoiets als een cultuurdebat aan te zwengelen via twee volle pagina’s in het NRC, legt Hans Onno onnadrukkelijk de vinger op de zere plek. Als er al een cultuurdebat gevoerd moet worden dan zal dat, rekening houdend met de inmiddels gegroeide praktijk, over veel meer moeten gaan dan de door Daamen genoemde kunstenaars en kunstinstellingen die op een of andere manier afhankelijk zijn van de subsidie-industrie. Daamens’ eigen instelling, de Amsterdamse Stadsschouwburg, maakt daar deel van uit.

Het siert Daamen dat hij aandacht vraagt voor de factoren die het directe voortbestaan van de aanbieders en afnemers in het circuit van erkende musea, schouwburgen, concertzalen, gezelschappen en festivals bedreigen. De omgeving van deze instellingen verandert zo snel dat verdienmodellen van gisteren morgen passé zijn. Hoewel heel even aangeduid, focust Daamen niet voluit op de bepalende factor in dit veranderingsproces, namelijk het publiek. Te lang is ‘Het Publiek’ gezien als een volume-coëfficiënt, uitdrukkelijk niet als een toevallige verzameling individuen met ieder voor zich eigen appreciaties en waardenoriëntaties. De gerichtheid op de politiek en de overheid als voorwaardenschepper voor deze bedrijfstak die uit Daamens pleidooi blijkt, zal, hoewel begrijpelijk, niets opleveren indien niet ingezien wordt dat het draagvlak van iedere kunstinstelling ligt bij het publiek. Het mobiliseren daarvan vereist kennis van iedere bezoeker persoonlijk; zijn voorkeuren, specifieke verwachtingen, werkkring etcetera.

Download hieronder de hele column van Steve Austen in MM nieuws 2014 #2.

Altijd wat anders, altijd hetzelfde, MM Nieuws, 2014

Alle content © 2023 door Steve Austen