This picture by Loes Gompes shows the symbiotic relationship that Dragan could offer to those with whom he wants to share work and leisure, or intellectual debate for the cause of the argument, be it in public events, conferences, university classes, in private at home or in the restaurant or coffeehouse. This time we were on our way to a dinner in Paris in the beginning of the nineties, after an exiting Gulliver meeting on intercultural dialogue organised by Felix Meritis and its Paris’ partner Transeuropéennes. The professional cooperation with Dragan, be it in Gulliver, the Amsterdam-Maastricht Summer University, the Max Wagener Foundation, Felix Meritis or Transeuropéennes, would not have been as productive as it was without the deep personal friendship we developed over more than twenty years. His colleagues, friends, students, readers and family will come together to share their feelings during a public gathering in Felix Meritis at Sunday September 4 at noon. Please do find morehere..
Steve Austen, Amsterdam, August 31, 2011
Advisering over kunstadvisering over kunstsubsidies
In het artikel: Advisering over kunstadvisering over kunstsubsidies (Openbaar Bestuur nr. 6/7, juni/juli 2010) zet Steve Austen in een aanstekelijke stijl en op overtuigende wijze uiteen wat er in de loop der jaren toch zo jammerlijk is misgegaan in het grote sleutelen aan de inrichting van de subsidie-industrie voor de kunsten. Het lijkt er wel eens op dat de bedenkers van de jongste versie ervan het grote verband uit het oog zijn verloren.
In zijn artikel geeft Austen inzicht in de achtergronden van het subsidiestelsel dat pas betrekkelijk recent, namelijk als resultaat van overleg tussen kunstenaars en politici uit de illegaliteit eind jaren veertig, enige vorm ging krijgen. De inbedding van het kunstbeleid in de beginselen van de democratische rechtsstaat stond daarbij voorop. (Lees Meer)
Enige Reacties
Cas Smithuijsen, directeur van de Boekmanstichting, Amsterdam:
In nummer 6/7 van Openbaar Bestuur schrijft Steve Austen over de ongewenste effecten van beleidswijzigingen. Vanaf 1945 is in Nederland gewerkt aan een systeem voor kunststeun dat democratisch moest zijn, maar tegelijk doeltreffend. Moeilijk te verenigen wensen, want het wringt als een goed functionerend toneelgezelschap zijn steun verliest omdat een kamermeerderheid dat uit overwegingen van algemeen belang besluit. Democratische besluiten dienen wel gebaseerd te zijn op adviezen die alle belangen in de cultuursector overzichtelijk wegen. Daar wringt hem volgens Austen de schoen. Want al enige tijd ontbeert de Raad voor Cultuur dat overzicht en wordt cultuurbeleid gemaakt door fondsen die nog zoekende zijn hoe zij hun besluiten democratisch moeten verantwoorden…
Christine Delhaye, universitair docent Algemene Cultuurwetenschappen, UvA:
Een vurig pleidooi om de subsidiëring van de kunsten terug te geven aan het publieke debat.
Dirk Noordman, directeur Adviesbureau voor Cultuurtoerisme:
Ik kan lezing van het artikel van Steve Austen in O.B. eenieder van harte aanbevelen. Austen laat zien dat de doorgedraaide privatisering van overheidstaken zich op geheel eigen manier ook heeft voorgedaan in de kunst- en cultuur. In een historisch opgezet betoog laat hij zien hoe de idealistische principes voor de subsidiëring voor de culturele sector uit de oorlogstijd zijn uitgemond in principiële idealen van de bureaucratie. Zijn artikel prikkelt om nog eens goed naar het hele subsidiestelsel te kijken.
Nelleke Noordervliet, schrijfster:
Ik denk dat menig bureaucraat geen flauw idee heeft van de geschiedenis die ten grondslag ligt aan onze subsidiestructuur. Het is erg goed dat Steve Austen die in zijn artikel nog eens heeft samengevat. Zijn voorstellen voor verbetering van het huidige stelsel zijn het overdenken meer dan waard. Als er een goede matrix wordt bedacht waarin de artistiek-inhoudelijke en de economische prestaties gescheiden en in samenhang kunnen worden vergeleken, dan geeft dat niet alleen aan de beoordelaar maar ook aan de subsidieaanvragers
zélf een instrument om de situatie zo te interpreteren dat ze verbeteringen in hun eigen praktijk kunnen aanbrengen op zodanige wijze dat hun doelstellingen nog beter verwezenlijkt of evt. bijgesteld kunnen worden.
Helaas moet gevreesd worden dat deze bijdrage aan het debat in een of andere ambtelijke la verdwijnt omdat, zoals Austen schrijft een van de grote nadelen van de huidige praktijk juist ligt in de verbureaucratisering en verheimelijking van alles wat deel zou moeten zijn van een open debat.
Hans Onno van den Berg, directeur van de Vereniging van Schouwburg- en Concertgebouwdirecties:
Austen geeft een indrukwekkende opsomming van de vele momenten en situaties waarin het beoordelingssysteem faalde en maakt overtuigend duidelijk dat een fundamentele herziening van de huidige praktijk noodzakelijk is.
Paul Beugels, voorzitter Comité Buitenlands Cultureel Beleid:
Effecten van kreupele wet op kunstpraktijk.
De kunsten en het culturele domein waarin zij wortelen moeten op hun tellen passen sinds de invoering van de Wet Specifiek Cultuurbeleid per 1 januari 2009.
De uitvoering ervan heeft prompt geleid tot deraillering van het nieuw gevormde Fonds Podiumkunsten. Waar de verantwoordelijke minister van OC en W zijn sturende en toezichthoudende bevoegdheid en de Tweede Kamer haar controlerende taak hebben prijsgegeven kan slechts de rechter, zo is gebleken, dubieuze beslissingen juridisch repareren.
Maar het democratisch tekort blijft: cultuurbeleid is achter de politieke coulissen verdwenen. Het politieke en publieke debat erover is verstomd.
In een doorwrocht artikel in –uitgerekend – Openbaar Bestuur van juni/juli 2010 schetst Steve Austen langs historische en actuele lijnen een scherp beeld van de negatieve effecten van de nieuwe wet. Aan de hand van het eerste vermaledijde optreden van het Fonds voor de Podiumkunsten brengt hij de feilen van het geprivatiseerde subsidiesysteem trefzeker aan het licht. Zijn analyse van de heersende situatie brengt hem tot een reeks van noodzakelijke veranderingen en verbeteringen in het door hem als technocratisch getypeerde systeem van toetsen en toekennen.
Zijn op maat gesneden voorstellen zijn het waard in een bijgestelde praktijk van het stelsel te beproeven. Maar of daarmee, wat hij noemt ,”een pervertering van het kunstbeleid en dus een geperverteerde kunstpraktijk”worden voorkomen lijkt mij nog niet zo zeker.
Kansrijker en doeltreffender zou het, naar mijn inschatting zijn als de versgekozen Tweede Kamer de kreupele Wet Specifiek Cultuurbeleid nog eens tegen het licht houdt van de wetspraktijk en de kunstpraktijk en waar nodig de wet aanpast.
De ideeën van Steve Austen kunnen daarbij richtinggevend zijn.
Esmé Lammers, filmmaker en ex-intendant van het Ned. Fonds voor de Film:
Steve Austen legt in zijn artikel een essentiële weeffout van ons kunstsubsidiebeoordelingssysteem bloot. Het systeem hanteert sinds jaar en dag een beoordelingsinstrument ( peer-review ) waarvan tot op heden niet is aangetoond dat het een onafhankelijke en objectieve kunstbeoordeling levert. Dit manco is tot daar aan toe wanneer besluiten gecontroleerd en getoetst kunnen worden en dus bijgesteld. Uit het artikel van Steve Austen blijkt echter dat hiervan in de huidige praktijk geen sprake meer is. “Het laatste restje democratische toetsing is achter de horizon verdwenen, terwijl er geen enkel serieus alternatief voor in de plaats is gekomen”. Besluiten worden meer en meer door commissies in achterkamers en met grote geheimhouding genomen. “Er is de facto geen mogelijkheid van beroep, anders dan procedureel: de benadeelde partij krijgt geen inzage in de beraadslagingen van de commissie …Daardoor is een mogelijke kansrijke contra-expertise of inhoudelijke bijstelling van het kwaliteitsoordeel niet mogelijk” Steve Austen schetst daarbij een praktijk waarin fondsen met vage doelstellingen en criteria werken. Hij concludeert dat “het bestaande systeem het tegendeel bereikt van wat de bedenkers ervan voor ogen stond. Het is verworden tot een oncontroleerbaar , technocratisch mechanisme, waarbij invloed van de Tweede Kamer of de belastingbetaler niet mogelijk is”.
Twee partijen zijn hiervoor verantwoordelijk. Het ministerie van OCW dat een zodanige structuur van besluitvorming met fondsen, besturen, raden van toezicht en commissies neerlegt zonder erop toe te zien dat men zich aan onze elementaire democratische uitgangspunten van behoorlijk bestuur houdt, en de besturen en raden van toezicht van de Fondsen. Zij zouden erop moeten toezien dat er werkbare doelstellingen geformuleerd worden, dat deze doelstellingen vertaald kunnen worden in heldere criteria en dat het gehanteerde beoordelingsinstrument naar behoren functioneert. Het lijkt me toch dat zo’n instrument aantoonbaar doelmatig moet zijn, dat het onafhankelijk en objectief te werk moet gaan en dat het Fonds ermee in staat wordt gesteld te voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het instrument voldoet aan geen van deze eisen en toch grijpen de raden van toezicht niet in. Daarom raad ik betrokken ambtenaren van het ministerie van OCW en de fondsen aan het artikel van Steve Austen met grote zorg te lezen. Ze zullen dan niet anders kunnen dan concluderen dat openbaarheid van groot belang is en dat het beoordelingsinstrument dringend aan een serieuze kwaliteitscontrole toe is. Hopelijk raken deze partijen dan eindelijk eens van de noodzaak tot ingrijpen doordrongen.
Rik Peeters, promovendus Nederlandse School voor Openbaar Bestuur
Het artikel van Steve Austen biedt een heldere inkijk in de huidige praktijk van kunstsubsidiëring. Het laat daarmee op concrete wijze zien welke dilemma’s gepaard gaan met het beoordelen van zaken die zich niet laten reduceren tot een simpele kosten/baten-afweging. Hierin staat de kunstsector niet alleen. Bij voorbeeld ook de wetenschap kent allerlei perverse effecten rondom de prestatiemeting van onderzoekers, die veelal plaatsvindt aan de hand van publicaties in journals met een hoge ‘ranking’. Waar de wetenschap lijkt te zijn doorgeslagen in het kwantificeren van zijn prestaties, daar laat Steve Austen zien dat de kunstwereld juist lijkt te zijn doorgeslagen in een defensieve opstelling tegenover transparantie en objectieve beoordelingscriteria. Uiteindelijk zal ook dit tot perverse effecten leiden, zo maakt het artikel overtuigend duidelijk.
Sari van Heemskerck Pillis – Duvekot, voormalig lid Tweede Kamer voor de VVD
Het artikel van Steve Austen geeft duidelijk de “verwording” weer van de advisering over de kunstsubsidies.
Ik ken als voormalig lid van de Tweede Kamer en als woordvoerder Kunst- en Cultuur de opluchting die de opzet van het Kunstenplan indertijd met zich mee bracht. Duidelijkheid, een redelijke transparantie én in de handen van de democratie. Natuurlijk zal ik als eerste toegeven dat er discussies, afwegingen, uitruil etc. bestonden. Echter er was overleg tussen de Kunsten, de Regering en het Parlement. Een ieder kon gehoord worden. Er kwam een geweldige lobby op gang, prachtig. Er vielen instellingen of mensen buiten de boot, heel spijtig en niet altijd terecht, maar na een paar jaar kwamen er nieuwe kansen met nieuwe mensen. Hobbyisme? Er werd gezocht naar betere keuzecriteria. Er was zelfs een regeling waarbij men kon protesteren tegen de genomen beslissing. Contra-expertise mocht.
De afstandelijke, technische bureaucratie die nu bezit heeft genomen van deze subsidiestromen en de verdeling daarvan gaat voorbij aan het feit dat het hier om gemeenschapsgeld gaat. Het Parlement staat buiten spel.
Er moet discussie komen, ik weet het, die is lastig objectief te voeren, maar is dit niet inherent aan de Kunsten? De instellingen worden tegenwoordig in leven gehouden door mensen die van het managen van kunst hun werk hebben gemaakt. Zuiver bedoeld, daar twijfel ik niet aan, maar juist dat wezenlijke van de Kunst wordt hierdoor ontkend. Wanneer Austen in dit geval spreekt over de “pretentie” van onbevangenheid, integriteit en het uitsluiten van belangenverstrengeling deel ik zijn mening.
Aan het eind van het artikel geeft Austen een advies voor de toekomst. Met als rode draad: geef de advisering over de Kunsten terug aan de democratie, aan het Parlement, met alle fouten die daar aan kunnen kleven, want dit systeem heeft niet gegeven wat de bedenkers voor ogen hadden.
Ik ben het hier hartgrondig mee eens.
Willem Rodenhuis, vakreferent Uitvoerende Kunsten / Bibliotheek Universiteit van Amsterdam
In het zomernummer van Openbaar Bestuur geeft Steve Austen een analyse van de toestand waarin de subsidieverlening aan kunst- en cultuurbedrijven is beland na de invoering per 1 januari 2009 van een nieuw toewijzingssysteem.
Austen laat zien hoe de cultuursubsidiëring zich heeft ontwikkeld na 1945, en dat het proces van aanvraag en toekenning van subsidie zich tot voor kort heeft kunnen handhaven, gedragen als het werd door twee pijlers, namelijk dat van een inhoudelijke beoordeling en een publieke toets. Vakkundigheid en politiek (landelijk, regionaal, gemeentelijk) konden gezamenlijk vorm geven aan de inhoud van het beoogde cultuurbeleid. Door het publieke aspect nu terzijde te schuiven, verarmt het stelsel en dreigt het te verworden tot een schimmig Haags gezelschapsspel. Met de recente soap rond de betwiste subsidie-intrekking voor Ton Koopman, orkest De Volharding en het theatergezelschap van Theu Boermans is ook duidelijk geworden dat het ontbreken van een mogelijkheid tot inhoudelijk/artistiek beroep tegen een genomen beslissing tot ongewenste gevolgen leidt. Met de nu alleen nog mogelijke gang naar de rechter belandt het cultuurdebat in een omgeving waar het nu eenmaal niet gevoerd kan worden, namelijk een rechter kan slechts procedureel toetsen en moet noodzakelijk voorbij gaan aan de inhoudelijke aspecten, omdat die in het juridische traject terecht geen plaats hebben.
Met zijn artikel heeft Steve Austen in Openbaar Bestuur het juiste forum gekozen om zijn inzicht te presenteren. Het is te hopen dat zijn lezerskring zijn inzicht wil delen en bereid zal zijn om de openbare debatfunctie, die zo nodig is om aan een gezond en relevant cultuurbeleid gestalte te geven, opnieuw een plaats in het beoordelings- en toewijzingsstelsel voor cultuursubsidies te geven.